Lexicon Beeldende Kunstenaars

Pieter Scheen (1980)

Gepubliceerd op 29-01-2021

Leen, wilhelmus (willem’) van

betekenis & definitie

Geb. Dordrecht, ged. februari 1753, overl.

Delfshaven 6 april 1825. Leerling van J. Arends, D. Kuipers en J. Ponse. Op zijn 20ste jaar vertrok hij naar Parijs (raadgevingen van de schilders G. van Spaendonk en P.

J. Sauvage te Brussel). Keerde in 1789 terug en vestigde zich te Delfshaven. Schilderde bloem- en fruitstukken, ook miniaturen op ronde snuifdozen; er zijn bovendien etsen van hem bekend. Was tevens kunsthandelaar en veilingmeester. Gaf les aan J.

A. Bakker, J. H. Boshamer, P. Fontijn, P.Jolly, C. A.

Weert; tevens raadgevingen aan G. Smak Gregoor en F. Montauban van Swijndregt.Tentoonstellingen Den Haag 1817 en Dordrecht 1819; diverse bloem- en fruitstukken.

AMSTERDAM -Rijksmuseum: stilleven met bloemen en vruchten (gem. W van Leen). -Rijksprentenkabinet: enige tekeningen. DORDRECHT -Dordrechts Museum: bloem- en fruitstuk; vaas met bloemen; bloemstuk (aquarel). HAASTRECHT -Museum Bisdom van Vliet: vruchtenstilleventje met vlinders. ROTTERDAM -Museum Boymans-van Beuningen: bronzen vaas met bloemen (gem. Wm. van Leen ft. 1806); bronzen vaas met bloemen en vruchten (gem. W. van Leen 1806); tekeningen, w.o. stilleven van drie granaatappels (aquarel).

Immerzeel; Knoeff; Luns; Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek IV; Plasschaert; Scheen 1946 en 1969; Thieme-Becker; Van Hall I en port.; Waller; Wurzbach.

< >