Johan Coenraad; geb. Den Haag 6 januari 1876, overl.
Den Haag 11 december 1955. Woonde en werkte in Den Haag. Was daar aanvankelijk leerling van de beeldhouwers J. A. H. Alexander en J.
V. Engels; vervolgens aan de Akademie v. B.K. in Den Haag en van A. W. M. Odé en A.
E. Lacomblé. Beeldhouwer en keramist (veel dierenfiguren), ook portretkoppen en monumentaal werk. Gaf les aan A. van Gilst en G. A. Graff.DEN HAAG -Gemeentemuseum: havik (brons); uil (gips), HEINO -Stichting Hannema-De Stuers: buste van Jan Toorop (brons); papegaai (porselein); vouwbeen (ivoor); orang-oetang (brons), LEIDEN -Stedelijk Museum De Lakenhal: de drie gebr. Maris (borstbeelden in relief, bron), OTTERLO -Rijksmuseum Kröller-Müller: ruim dertig in steen, brons, hout, ivoor enz. uitgevoerde portretkoppen, dieren w.o. apen en vooral vogels. ROTTERDAM Museum Boymans-van Beuningen: kakatoe (brons); olifant (porcelein); Jodjana (brons); Mozes (ivoor); Aaron (ebbenhout); aapje (brons); uil (porselein); priester (ivoor), UTRECHT -Centraal Museum: zittend aapje (samen met Chris Lanooy).
Onze Kunst III, 1904 (bldz. 155); Elsevier XLIX, 1915 (Kroniek) enLV, 1918 (Anne Hallema, bldz. 77-91); Maandblad v. Beeldende Kunsten 1925 (Jan D. Voskuil, bldz. 158-141) en 1946 (Comelis Veth, bldz. 60-61).
A. M. Hammacher: ‘Beeldhouwkunst van deze eeuw', 1955.
Luns; Scheen 1969; Thieme-Becker; Van Hall port.