of anabiose (G., ana = opnieuw ; bios = leven), toestand waarin cellen, organismen of delen ervan verkeren, waarbij de levensfuncties zo goed als niet aantoonbaar zijn. Bv. sporen van schimmels, algen, mossen, varens en bacteriën; droge zaden; okselknoppen zolang er eindknoppen zijn; eindknoppen in de winter.
Ook bij ééncelligen, draadwormen en beerdiertjes. Gaat gepaard met sterke uitdroging. Het is een aanpassingsverschijnsel, waardoor slechte tijden (koude en/of droogte) overbrugd kunnen worden.