(L., cutis = huid).
1. Een uit dode cellen bestaande oppervlakkige laag (bv. tandemail).
2. Heel dunne laagjes vetachtige stof (cutine) op de buitenwand van de opperhuidcellen bij plant (soms nog bedekt met waslaagje) en dier (eencelligen, wormen), ➝ cuticulaire verdamping.
3. Uitwendige skelet bij insekten. Bestaat uit drie lagen: de elastische endocuticula, de binnenste, bestaat uit chitine (vormt ook de gewrichtsmembranen); de harde, stijve exocuticula bestaat uit sclerotine en de voor water ondoordringbare wasachtige epicuticula.