bewegingen die er toe dienen de gaswisseling in de ademhalingsorganen te bevorderen.
Borstademhaling: tussenribspieren trekken samen, ribben gaan naar boven en opzij; borstholte groter; instromen van lucht = inademen. Tussenribspieren ontspannen zich; ribben vallen door eigen gewicht terug, mede door de veerkracht van kraakbeen tussen ribben en borstbeen en van de longblaasjes; borstholte kleiner, uitstromen van lucht = uitademen. Buikademhaling: middenrif trekt samen en plat daardoor af; borstholte groter; inademing of inspiratie. Middenrif heeft buikorganen weggeduwd, waardoor buikwandspieren naar voren zijn gekomen; middenrif ontspant; elastische buikwand trekt samen; organen drukken middenrif omhoog; borstholte kleiner; uitademing of expiratie. Vogels: bij het vliegen wordt de borstkas ruimer bij de opslag van de vleugels. De luchtzakken worden dan volgezogen. Bij de neerslag worden de luchtzakken gedeeltelijk leeggeperst en stroomt de lucht voor de tweede keer door de longen. Vissen: laten water langs het kieuwoppervlak stromen door afwisselend bek en kieuwdeksel te openen en de mondbodem op en neer te bewegen.
Kikker: vult eerst de bek met lucht en drijft deze in de longen. Door het spannen van de spieren van flanken en buik vindt de uitademing plaats. Kikker heeft bovendien huidademhaling.
Kreeften: aanhangsels aan de kaakpoten waarmee waterstroom langs de kieuwen wordt onderhouden.
Mossels: trilharen op kieuwoppervlak zorgen voor waterstroom.
Insekten: harmonika-achtige bewegingen van achterlijf waardoor ventilatie in de tracheeën wordt bevorderd.