Met behulp van de collectieve vraagfunctie kunnen we achterhalen wat de maximale betalingsbereidheid was voor de consument (de prijs bij Qv=0). Het verschil tussen deze maximale betalingsbereidheid en de feitelijke prijs die betaald wordt, vormt het consumentensurplus.
Met behulp van de collectieve aanbodsfunctie kunnen we achterhalen wat de minimale prijs zou zijn waartegen een producent dit goed had willen aanbieden (de prijs bij Qa=0). Het verschil tussen deze minimale prijs en de feitelijke prijs vormt het producentensurplus. Bij volkomen concurrentie ziet dat er vaak als volgt uit:
C = Consumentensurplus
P= Producentensurplus
Het totale surplus (C+P) noemen we ook wel de welvaart die gevormd is door deze markt. Bij een monopolie zal het surplus vaak minder eerlijk verdeeld zijn: