Goed, Spreuk. 16: 24.
Dit spreekwoord, hoewel niet letterlijk in den Bijbel voorkomende, heeft toch in de keuze der woorden iets dat aan een oosterschen oorsprong doet denken; het is dan ook zeker ontleend aan Spreuk. 16: 24 waar wij deze woorden lezen:
Liefelijke redenen zijn eene honigraat,
Zoet voor de ziel en medicijn voor ’t gebeente.
Gebeente beteekent in de daar vermelde spreuk het lichaam en het slot heeft den door V. d. Palm, Salomo III bl. 315, uitgedrukten zin: liefelijke redenen zijn een streelende balsem, die merg en gebeente, ziel en zinnen doordringt. De herinnering aan deze spreuk deed ons spreekwoord ontstaan, waarmee wordt aangeduid dat goede redenen aan ’s menschen gemoed sterkte en veerkracht geven. Er wordt dus ook de lof der ware welsprekendheid mee uitgesproken, maar het beeld heeft bij de overname wel wat van zijne frischheid en schoonheid verloren.