Koren, Deut. 23: 25.
Van het gebruik dezer spreekwijze vinden wij een voorbeeld in een door Schotel in zijn werk over “het hair, de pruik en de steek” op bl. 25, 26 aangehaald geschrift van Boxhorn, over het lange haar 1644. Bij zijne verdediging van het lange haar zegt deze dat “hij het wel aan de godgeleerden overlaat te onderzoeken of het lange hair al of niet met Gods gebod overeenkomt en het onbetamelijk acht zijn zeis in eens andermans koren te slaan, maar toch” enz. Uit dit voorbeeld blijkt dat de spreekwijze beteekent: inbreuk maken op eens anders recht, het eigendom van een ander aantasten, en vandaar als geleerde zich begeven op het gebied eener aan anderen beter bekende wetenschap, in ’t algemeen buiten zijne bevoegdheid gaan, zich bemoeien met zaken welker bezorging anderen toekomt. De uitdrukking is ontleend aan Deut. 23: 25, waar zij niet gelijk bij ons als beeldspraak voorkomt, maar waar in eigenlijken zin den Israëlieten wel vrijheid wordt gegeven om met de hand eenige aren te plukken, maar verboden de sikkel in eens anders koren te slaan. Opmerking verdient het dat terwijl onze statenvertaling “sikkel” heeft, in de oudere vertaling evenals in de nu verklaarde spreekwijze, het woord zeisen wordt gevonden: er staat daar nl. “maer metter seijsenen en suldij die (aeren) niet afpicken”.