Handen, Ps. 91: 12. Klaagl. 2: 20 en 22.
- Hij draagt hem of haar op de handen.
- Hij zou hem door vuur en water op de handen dragen.
Deze spreekwijze beteekent: voor iemand de teederste zorg dragen, met de grootste zorgvuldigheid en de meeste moeite hem beveiligen voor allerlei gevaren. Zij is ook van bijbelschen oorsprong, komt o. a. voor in Ps. 91: 12, Klaagl. 2: 20 en 22 en is ontleend, zooals uit laatstgemelde plaats blijken kan, aan de gewoonte om kinderen op de handen of armen te dragen, opdat zij zoo weinig mogelijk gedrukt worden of letsel ontvangen. In den Psalm wordt daarmêe aangaande de Engelen, de dienaren Gods, verklaard, dat zij op het zorgvuldigst de vromen beschermen zullen voor allerlei leed. In de Klaagl. wordt de uitdrukking gebezigd, ten opzichte van de kinderen in Jeruzalem, die door de moeders zoo teeder getroeteld, met zooveel liefde beschermd werden.
(Onschuld). Ps. 26: 6. 73: 13. Matth. 27: 24. Ik wasch mijne handen in onschuld. Hij wascht er zijne handen van af; hij slacht Pilatus.
De handen wasschen ten bewijze van onschuld aan eenige misdaad was eene oude Israëlietische gewoonte. Zij had allereerst betrekking op bloedschulden en vindt daarin hare verklaring. Zie b.v. Deut. 21: 6 en verv., waar uitvoerig beschreven wordt hoe de oudsten der stad zich zuiveren moesten van de verdenking van medeplichtigheid aan een manslag in de nabijheid hunner stad gepleegd. Ps. 26: 6 wordt ook de uitdrukking gebezigd met hetzelfde oogmerk. Men wilde met deze spreekwijze te kennen geven, dat men geen bloed aan de vingers laat kleven, zich dus zuivert van alle deelgenootschap aan het vergoten bloed. Maar zoo ging de spreekwijze ook op andere zaken over en werd eene betuiging van onschuld ook aan andere misdaden, bijv. Ps. 73: 13. Pilatus volgde de Joodsche gewoonte (die evenwel ook onder de Romeinen niet vreemd was), toen hij zich bij Jezus’ verhoor water liet brengen, en ten bewijze dat hij zich vrij achtte van alle schuld aan den moord, die zou gepleegd worden, ten aanschouwe des volks de handen waschte. Hoe weinig evenwel die plechtigheid inderdaad beteekende en de schuld van den landvoogd aan Jezus’ dood volstrekt niet wegnam, behoeft geen nader betoog. Wanneer iemand ook met plechtige verklaringen zich onschuldig betuigt aan eene verkeerdheid, welke door hem toch werkelijk wordt begaan, dan zegt men dat hij Pilatus slacht en zijne handen er van afwascht. De uitdrukking in onschuld zijne handen wasschen beteekent natuurlijk niet het element waarin men wascht, maar den toestand waarin men zich onder het wasschen bevindt. De spreekwijze, nu verklaard, komt o. a. voor in De Gids, Junij 1873, bl. 542: “De ontevreden gewesten wieschen de handen in onschuld: zij konden het niet helpen (Holland wel) dat de Koning zoo vertoornd was.” In het Fransch wordt dezelfde spreekwijze gebruikt: se laver les mains d’une chose; met dezelfde beteekenis als bij ons: alle verantwoordelijkheid van zich afwerpen.
(Water). 2 Koning. 3: 11. Dat heeft er geen handwater bij. Hij zou hem geen handwater geven.
Bij het wasschen van handen en voeten bedienden zich de Israëlieten menigmaal van de hulp hunner ondergeschikten: het wasschen der voeten was het werk der geringste slaven, vgl. 1 Sam. 25: 41, Joh. 13: 5—8; het wasschen der handen geschiedde met behulp van vertrouwde dienaren: deze goten daarbij het water op de handen hunner meesters. Zoo wordt in 2 Kon. 3: 11 op koning Josaphats vraag of er geen profeet was dien men kon raadplegen over den oorlog met de Moabieten, dit antwoord gegeven: hier is Eliza de zoon van Safat, die water op Elia’s handen goot, hetgeen beteekent: hier is Eliza, Elia’s vertrouwde dienaar, die dagelijks met hem was. Uit deze Israelietische gewoonte verklaart zich nu de spreekwijze bij ons gebruikelijk: hij of het heeft er geen handwater bij, waarmee wij plegen aan te duiden: hij of het is veel minder, staat veel lager, of zooals Suringar Erasmus XC zegt: zij zijn op een dag niet te noemen. Suringar vermeldt hierbij het gebruik der Romeinen om zich door de geringste slaven de matella (den waterpot) te laten aanreiken en haalt den versregel uit Martialis aan:
indignus es qui matellam porrigas,
welke beteekent: gij zijt onwaardig om hem den minsten dienst te bewijzen, dus overeenkomende met het Bijbelsche: ik ben niet waardig hem de schoenen te ontbinden, de schoenen of sandalen hem na te dragen. (Vgl. over dezen en andere diensten der laagste dienaren, Burman, Petronius cap. 27 bl. 97). De spreekwijze: hij heeft er geen handwater bij, kan dus nader omschreven worden: hij houdt bij dezen of genen zelfs geen handwater of water voor de handen, d.w.z. hij staat zeer verre beneden hem, zoodat hij hem niet eens den dienst van een vertrouwden knecht mag bewijzen, hij is dus in de verste verte niet met hem te vergelijken. De spreekwijze van onpersoonlijke voorwerpen: het heeft er geen handwater bij, krijgt dan de beteekenis: het staat onnoemelijk veel lager, het komt volstrekt niet in vergelijking.
Het andere spreekwoord: hij zou hem geen handwater geven, is na de gegevene toelichting licht te verstaan; het beteekent hij zou hem niet eenigen dienst willen bewijzen. Ten onrechte wordt menigmaal onder ons de toegelichte spreekwijze zoo uitgesproken als bestond ze uit twee afzonderlijke woorden, hand en water; steeds wordt de uitdrukking aangehaald als één uit de beide genoemde samengesteld woord: zie Harrebomée III bl. 215.