Bekeerd, 2 Korinth. 3: 16, Matth. 3: 2.
Het woord bekeeren wordt doorgaande in onze Statenvertaling als overzetting gebruikt van twee grieksche woorden, waarvan het eene (Matth. 3: 2) zinsverandering, het andere (2 Korinth. 3: 16) terugkeeren van een dwaalweg aanduidt.
Hand. 26: 20 komen beide woorden voor en worden daar dan ook door beteren en zich bekeeren overgezet.) Doch zoowel het een als het andere heeft op eene godsdienstige en zedelijke verandering betrekking. Menigmaal, zooals in de aanstonds genoemde zegswijze, bezigt men het in onze volkstaal schertsenderwijze voor verandering van gevoelen en handelwijze in betrekking tot alledaagsche dingen, b.v. als men iemand vraagt of hij geen spijt heeft over eene weigering om nog iets te gebruiken of langer in een gezelschap te toeven, doch daaraan ligt dan toch altoos de Bijbelsche uitdrukking ten grondslag.
Vgl. Guldens-Editie, Florence’s droom bl. 109: “Het ergste is, dat de jonge dames, die mij voor een vrouwenhater houden, mij niet weer in genade zullen aannemen, nu mijne bekeering zoo ter elfder ure is”.