Bijbelse spreekwoorden

C.F. Zeeman (1888)

Gepubliceerd op 12-03-2025

Doe wel en wandel in den dag, de nijd mag zeggen wat hij mag.

betekenis & definitie

Dag, Joh. 11: 9.

De uitdrukking in den dag wandelen, waarvoor wij zouden zeggen bij of over dag wandelen, is blijkbaar van Bijbelschen oorsprong, en is ontleend aan Joh. 11: 9. Daar beantwoordt Jezus de bedenking zijner discipelen, dat hij weer naar Judéa zal gaan, waar men onlangs hem had willen steenigen, met deze verklaring: “zijn er niet twaalf uren in den dag? Indien iemand in den dag wandelt, stoot hij zich niet, overmits hij het licht der wereld ziet.” Jezus gebruikt hier eene beeldspraak, aan het nut van ’t daglicht voor den wandelaar ontleend; een dag heeft twaalf uren (volgens de Joodsche tijdrekening) wil hij zeggen, wie nu van die uren des daags gebruik maakt, en over dag zijne reizen afdoet, die loopt geen gevaar van stooten of struikelen, omdat hij van het zonlicht genot heeft. Zoo ook zal de mensch, die geene werken der duisternis verricht, maar in den van God gegeven tijd datgene wat goed en recht is verricht en een rein, eerlijk, Godgevallig leven leidt, geen gevaar loopen van eenig onheil, omdat het ware licht des geestes hem den weg wijst en in staat stelt, hinderlagen en aanvallen te onderscheiden. Het daglicht was voor de Israëlieten het beeld van verstand, van geluk maar ook van zedelijke reinheid. Soortgelijke beteekenis heeft nu ook de eerste regel in de aanstonds genoemde spreuk: handel goed en zoek in uw denken, begeeren en streven slechts wat het daglicht mag zien, wat rein, eerlijk, rechtschapen is, en laat dan de nijd, die jaloersch is op uwen vrede, vrij zijne aanmerkingen maken.

< >