Dertig, Matth. 26: 15, Matth. 27: 3—5.
- Dertig met God.
- Hij heeft van de dertig penningen niet gehad.
Beide spreekwijzen zijn aan de geschiedenis van Judas verraad ontleend. Volgens Matth. 26: 15, is Judas, na Jezus’ zalving door Maria van Bethanië, tot de Joodsche overheden gegaan, met het aanbod om zijn Meester in hunne handen te leveren; zij hebben hem daarvoor toegestaan 30 zilverlingen, omtrent ƒ 45 van onze munt, en voor dien prijs heeft hij op zich genomen Christus aan zijne vijanden te verraden. Alleen bij Mattheus wordt de grootte der bedongen en ontvangen geldsom genoemd, en de bepaling daarvan is door Matth. aan het O. T. nl. aan Zacharia 11: 13 ontleend; overeenkomstig den geest van zijn Evangelie ziet hij ook in dien prijs eene profetie aangaande den Messias; bij Zacharia wordt daarmee bedoeld een zeer gering loon (niet meer dan een slaaf kostte), wat Israël aan den profeet voor zijne diensten schonk, en wat hij op Gods bevel, als luttel van waarde, maar in de offerkist moest werpen. Het spreekwoord dertig met God, zinspeelt op dat verradersloon van Judas; het wordt verklaard door Tuinman en komt voor bij van Duijse 204, als eene uitdrukking waarvan de bijgeloovigen zich bedienen bij het geld tellen; tegenover het dertig met den Satan, waaraan dat cijfer hen herinnert, stellen zij het dertig met God, als bewijs hunner eerlijke bedoelingen, of tot voorbehoedmiddel tegen den verderfelijken invloed des boozen.
Hij heeft van de dertig penningen niet gehad heeft dezelfde beteekenis als het reeds verklaarde: hij heeft van de gerstebrooden niet gegeten, en duidt aan dat iemand niet door scherpzinnigheid uitmunt, zooals wij zeggen het buskruit niet heeft uitgevonden, of niet achter het fijne van de zaak is.
Ook hier, evenals bij het genoemde spreekwoord, wordt het gemis aan doorzicht, aan helderen blik in het nog onbekende aangeduid; dat Judas’ slim overleg van de slechtste soort was, en zijne bekendheid met hetgeen Jezus treffen zou in zijn schandelijk verraad haren grond vond, dat derhalve zij, die evenals de andere discipelen niet zoo slim waren, noch zoo veel wisten, werkelijk niet beklaagd behoefden te worden, wordt hier buiten rekening gelaten; alleen Judas’ goede berekening, zijne op de afspraak met de priesters gegronde wetenschap van Jezus’ lot worden hier in aanmerking genomen.