Nalezing. Richt. 8: 2.
Dit spreekwoord is blijkbaar niet van Nederlandschen oorsprong, maar afkomstig uit een oord waar de wijnteelt plaats vond, en wel ontleend aan den bijbel, hoogst waarschijnlijk overgenomen uit Richt. 8: 2. Het zou ook kunnen zijn ontleend aan Jesaja 24: 13, waar hetzelfde beeld voorkomt, en juist de veel kleinere waarde van de nalezing dan die van den oogst wordt voorgesteld. Maar uit de geschiedenis van Gideon als meer bekend kan het lichter overgenomen zijn, al wordt daar juist het tegendeel gezegd van ’t geen in ons spreekwoord staat; want Gideon vraagt daar: zijn niet de nalezingen van Efraïm beter dan de wijnoogst van Abiëzer? Met Abiëzer bedoelt Gideon zijn eigen geslacht, daar hij uit dat Manassisch stamhuis afkomstig was, Richt. 6: 11. De aanleiding tot en de bedoeling van dit gezegde komen hierop neder. Gideon, de Midianieten vervolgende, was bevreesd dat zij de Jordaan overstekende ontvluchten zouden, en zond dus het verzoek aan de inwoners van Efraïm om den Midianieten dien overtocht aftesnijden. Deze deden zulks, sloegen er velen en daaronder twee Midianietische vorsten Oreb en Zeëb, die zij gevangen namen en het hoofd afsneden, waarna zij de bloedige koppen aan Gideon zonden. Maar tegelijk beklaagden zij zich bitter dat Gideon hen geen deel aan dien strijd tegen Midian had laten nemen, en daarop klonk nu Gideons edel en koninklijk woord, dat juist zoo geschikt was de ontevreden gemoederen tot bedaren te brengen: zijn niet de nalezingen van Efraïm beter dan de wijnoogst van Abiëzer? Wat gijlieden hebt gedaan, het beteekent immers veel meer dan al wat ik en mijn geslacht heb uitgevoerd? Onder ons beteekent het hieruit ontstane spreekwoord, de rest moet niet beter zijn dan de hoofdzaak. Wat achteraan komt, wat overbluft b.v. bij een maaltijd of bij eenig werk, moet niet beter zijn dan wat voor het voornaamste gehouden wordt en op den voorgrond staat.