Zandgrond, Matth. 7: 26, 27.
De uitdrukking is blijkbaar ontleend aan de bekende gelijkenis van Jezus, Matth. 7: 24—27; zij is slechts uit de gesteldheid van Palaestina te verklaren, zooals bv. het liefelijke van een karretje rollende op een zandweg, slechts uit den tijd der hobbelige steenachtige wegen, niet uit den tijd der straat- of grintwegen kan verklaard worden. Terwijl toch bij ons een huis op zand gebouwd volstrekt niet zwak en wankelbaar staat, was zulks in het oosten wel het geval. Als de geweldige regenvlagen kwamen, het water met schrikverwekkende snelheid begon te wassen, en door hevige stormen werd voortgestuwd, gelijk dat in den regentijd het geval was, dan werd het zand aan den oever der rivier, waarop het houten huis luchtig was opgebouwd, losgewoeld, en welhaast stortte het ineen, terwijl de op de hooge en harde rots gestichte woning bestand was tegen wind- en regenvlagen. Aan zulk een wankelbaar huis is, volgens Jezus, de man gelijk die ’s Heeren woorden wel hoort maar niet betracht. In overeenstemming met de daar beschrevene eigenaardigheid, in strijd met de gesteldheid van den bodem onzes vaderlands, beteekent de spreekwijze het staat maar op een zandgrond, ook bij ons, dat eenige onderneming of redeneering onvast is, licht kan omvergeworpen worden.