(Vinger), Exod. 8: 19.
Dit spreekwoord wordt door ons volk gebruikt om de overtuiging aan te duiden dat in eene of andere zware en onverwachte ramp, of in een zonderling samentreffen van twee omstandigheden, Gods machtige werking zich openbaart. Het is ontleend aan Exod. 8: 19, waar de Egyptische toovenaars tot Farao zeggen: dat is Gods vinger als de derde plaag, nl. die der kleine muskieten (in onze statenvertaling ten onrechte luizen genaamd), de Egyptenaars teistert en zij onmachtig blijken om dezelfde lastige plaag te doen ontstaan.
