Ring, Spr. 11: 22.
Die uitdrukking is ontleend aan Spr. 11: 22, waar van eene schoone vrouw die van reden afwijkt gezegd wordt, dat zij is eene gouden ring in een varkenssnuit. Hiervoor stond in de eerste uitgaaf der Statenvertaling, eene gouden bagge, een woord dat, zooals De Jager bl. 8 aanteekent, hier een ring aanduidt, maar later de beteekenis had van kleinood of edelgesteente. V. d. Palm, Salomo I : 392, geeft den zin dezer spreuk aldus weder: Schoonheid zonder deugd is als een gouden ring in een varkenssnuit, welke omschrijving niet geheel juist is, omdat de uitdrukking met die van rede afwijkt, beteekent: verstandeloos, wat zooals V. d. Palm zelf later opmerkt, zoowel domheid en dwaasheid als booze gemoedsgesteldheid omvat. De schoonheid is bij zulk eene hersenlooze en booze vrouw als de gouden ring in den snuit van een zwijn. Deze vergelijking wordt nog treffender, als men in aanmerking neemt dat onder den ring te verstaan is een neusring, gelijk de oostersche vrouwen menigmaal droegen. Zoo dwaas en belachelijk, wil de Spreukdichter zeggen, is de vrouw, welker schoonheid haar eenig sieraad is, zoo weinig nut en genot brengt haar dan hare schoonheid aan als de gouden ring aan het onreine zwijn dat in het slijk rondwroet. Schoonheid, zegt V. d. Palm in het aanstonds aangehaalde vertoog, maar niet met deugd vereenigd, is een doodelijk vergif, met deugd en verstand verbonden, is zij de vreugde en wellust des menschdoms, het pronkstuk der Schepping. Bij Cats vindt men, waarschijnlijk in navolging der toegelichte spreuk:
Geile vrouwen als zij schoon zijn,
Is ’t geen juweelen bij een zwijn?
De roede Gods
Roede (Gods), Job 21: 9.
- De roede Gods.
- Zoo lang de roede wenkt.
Deze uitdrukking, welke menigmaal onder ons wordt gebruikt om rampen als straffen Gods aanteduiden, is aan het bijbelsch spraakgebruik ontleend. Als een meester die zijn dienstknecht, als een vader die zijn zoon kastijdt en zijn toorn op hem doet neerkomen, wordt God vaak gezegd zijne roede over de menschen opgeheven te hebben of op hen te doen neerkomen, vgl. Jes 10: 5, Mich. 6: 9. Het beeld, hoewel ook in Hebr. 12: 6 ondersteld, komt echter meer met de voorstelling van God in het O. T. dan met die in het N. T. overeen. Zoo lang de roede wenkt beteekent: zoo lang de verdrukking dreigt, wil men zich bekeeren.