Bijbelse spreekwoorden

C.F. Zeeman (1888)

Gepubliceerd op 12-03-2025

Adderengebroedsel

betekenis & definitie

Adderengebroedsel, Matth. 3: 17, Matth. 12: 34, Matth. 23: 33.

Een scheldnaam o. a. voorkomende in de hollandsche rarekiek waar gezegd wordt: Onze lieve Heer uit een boschje te voorschijn komende roept Adam en Eva, zeggende: komt jou adderengebroedsels, waar zit jelui? men geeft er mee te kennen boosaardig gevaarlijk menschensoort en ontleende het aan Matth. 3, 17. 12, 34. 23, 33 waar Johannes en Jezus de Farizeën met dien naam aanspreken om hen als een arglistig en ontaard soort van menschen te kenschetsen. De uitdrukking is ontleend aan de adders, eene benaming die in de schriften des O. T. gebezigd wordt voor de in Palestina veel voorkomende giftige slangen wier beet voor hoogst gevaarlijk werd gehouden Job. 20: 16.

< >