Bijbelse spreekwoorden

C.F. Zeeman (1888)

Gepubliceerd op 12-03-2025

Adam

betekenis & definitie

Adam, Gen. 2 vs. 7, 19.

Adam is het bekende woord voor den eersten mensch, afgeleid volgens Gen. 2: 7 van zijne formeering uit het stof der aarde, terwijl in Gen. 1: 27 alleen de formatie naar Gods beeld wordt vermeld. Adam komt in het Hebreeuwsch als eigennaam niet in Genesis voor, wel bv. 1 Kronyken 1: 1, Job 31: 33, Hosea 6: 7. In menige volksspreekwijze treffen wij de benaming aan en wel in tweeërlei zin, vooreerst ter aanduiding van den eersten mensch, vgl. 1 Corinth. 15: 45. Zoo is het bv. in het menigmaal allereerst in de Proverb. Seriosa voorkomende spreekwoord:

Doe Adam spittede

Ende Eva span

Waar was doe den Edelman?



Dat spreekwoord komt ook in het Duitsch en Engelsch (Bohn, Handbook of proverbs pag. 194.) voor. In het Engelsch met deze bijvoeging:

When Adam delv’d, and Eve span,

Where was then the Gentleman?

Upstart a churl, and gathered good,

And thence did spring our gentle blood.



Toen Adam spitte en Eva spon, waar was toen de edelman? Een kerel dien ’t meêliep en bijeengegaard goed; daaruit ontsproot onze adel.

Daarmeê komt overeen wat Quitard verhaalt, Etudes pag. 559, dat de Talmudisten op de vraag: “waarom werd Adam alleen geschapen?” dit antwoord gaven: “omdat later niemand zou kunnen zeggen: ik ben van edeler afkomst dan gij.’’ Het spreekwoord vindt zijne beste verklaring in de Fransche spreuk: noblesse vient de vertu.

Om de oorspronkelijke gelijkheid des menschen als uit ééne afkomst verklaarbaar aan te duiden wordt de spreekwijze gebruikt: wij zijn allen uit Adams ribbe gekropen, waarbij natuurlijk aan de schepping van Eva uit eene rib van Adam, Gen. 2: 21, gedacht wordt; daarmêe komt overeen de herinnering aan onze algemeene sterfelijkheid, vervat in de spreekwijze: wij moeten allen Adamskinderen sterven. Deut. 32: 8. Op onze oorspronkelijke afkomst zinspelen ook de uitdrukkingen: ’t Is vrende van Adams lende, Meijer 2: 107, en wat beter nog bekend is, men zegt Neef, maar het is familie van Adamswege.

Van Adam af zijn wij menschen dit of dat beteekent van oudsher, alle tijden door hebben wij menschen deze eigenaardigheid. Op den tijd van Adams eerste overtreding in het eten der verboden vrucht bestaande Gen. 3: 6 dus op overouden tijd, doelt ook het gezegde: Geen schooner lied sinds Adam in den appel beet. Aan die overtreding is ook het volksrijmpje ontleend: De eerste appelman, gelijk men weet, was Adam die zijn geluk verloor door een appelbeet, waarmêe op hetzelfde gedoeld wordt als in het bekende: het appelmannetje komt om zijn geld. Van de verboden vrucht heeft het volksgeloof sinds lang een appel gemaakt, recht naïf, daar juist een schoone, rood en geel gekleurde appel het kinderoog meest bekoort; overigens is deze verklaring niet strijdig met het eigenaardige van Palestina: de appel toch stond bij de Israëlieten zeer gunstig bekend als een hoogst geurig en welriekend fruit, zooals ook het Hebreeuwsche woord aanduidt, vgl. Hooglied 7: 8.

Aan Adams zonde als aan een overgeërfd kwaad, Job. 31: 33, Hosea 6: 7, wordt gedacht wanneer de zegswijzen worden gebezigd: De oude Adam zit er al vroeg in, De oude Adam kijkt uit de mouw; bij de laatste uitdrukking meer aan de herhaling van de verkeerdheden der jonkheid of vroegere jaren. Schimmel Het gezin van Baas v. O. I bl. 12.

Menigmaal wordt ten tweede het woord Adam gebruikt om overeenkomstig Gen. 2: 21—24, den vertegenwoordiger van het mannelijk geslacht, den man, aan te duiden, vgl. 1 Tim. 2: 13, bv. in het bekende spreekwoord wat de bijzondere neiging der maagd aanduidt: Als de rechte Adam komt gaat Eva meê, of in het in de Praatjes van Jan Ploeger, bl. 117, voorkomende gezegde: waar van trouw rouw komt heeft Adam niet minder schuld dan Eva.

Aan het rustig gelukzalig leven dat volgens Gen. 2: 9—25 het eerste menschenpaar leidde, is de uitdrukking ontleend, dat een paar echtgenooten leven als Adam en Eva in het paradijs; aan Adams diepen slaap, Gen. 2: 21 vermeld, het beeld voor een zeer vasten slaap dat wij vinden in hij sliep als Adam in ’t paradijs.

(Niet op onzen eersten stamvader maar op zekeren befaamden Frieschen schaatsenrijder Adam doelt, zooals Harrebomée III. LXXXII. zegt, de uitdrukking dat is geen boon waard, zei Adam, en hij sprong over het zeel).

Aan den Urstaat onzes stamvaders zijn de samengestelde uitdrukkingen ontleend van Adamsvorken en Adamskostuum, de eerste om de vingers aan te duiden waarvan algemeen de oude volken zich bij het gebruik der spijzen bedienden, de laatste om met zinspeling op Gen. 2 vs. 25 het gemis aan kleeding, de naaktheid, te schetsen. De secte der Adamiten uit de 15de eeuw wilde door naaktloopen het voorbeeld onzer stamouders volgen.

Alleen aan de beginletter van het woord is de raadselvraag ontleend wat heeft Adam van voren wat Eva van achteren heeft?



Adderengebroedsel

Adderengebroedsel, Matth. 3: 17, Matth. 12: 34, Matth. 23: 33.

Een scheldnaam o. a. voorkomende in de hollandsche rarekiek waar gezegd wordt: Onze lieve Heer uit een boschje te voorschijn komende roept Adam en Eva, zeggende: komt jou adderengebroedsels, waar zit jelui? men geeft er mee te kennen boosaardig gevaarlijk menschensoort en ontleende het aan Matth. 3, 17. 12, 34. 23, 33 waar Johannes en Jezus de Farizeën met dien naam aanspreken om hen als een arglistig en ontaard soort van menschen te kenschetsen. De uitdrukking is ontleend aan de adders, eene benaming die in de schriften des O. T. gebezigd wordt voor de in Palestina veel voorkomende giftige slangen wier beet voor hoogst gevaarlijk werd gehouden Job. 20: 16.

< >