Bijbelse spreekwoorden

C.F. Zeeman (1888)

Gepubliceerd op 12-03-2025

Aäronsstaf

betekenis & definitie

Aäronsstaf, Numeri 17 vs. 1—8.

Op bovenstaande plaats Numeri 17, wordt deze staf in zijnen wonderbaren bloei beschreven. Na den opstand van Korach, Dathan en Abiram, zoo wordt Num. 17 verhaald, moest voor goed uitgemaakt worden wie de priesterlijke waardigheid steeds zou bekleeden. Mozes beval daarom dat de oudsten of hoofden van al de twaalf stammen hun staf zouden leggen in het heiligdom; en de man wiens staf den volgenden dag zou bloeien moest het hoofd zijn van het priesterlijke geslacht. Aan dit bevel werd gehoorzaamd, en zie, des anderen daags waren al de staven, geteekend met de namen der elf stamvorsten, onveranderd gebleven maar die van Aäron was rijk voorzien van amandelbloesem en -vruchten; bewijs genoeg dat slechts Aäron de hoogste priesterlijke waardigheid voortaan bekleeden mocht. De rijkdom van amandelbloesem en amandelen was, daar de amandel reeds in Maart rijpe vruchten draagt, het sprekend zinnebeeld van den ijver en de wakkerheid die Aärons geslacht zou bezitten in de plechtstatige verheerlijking Gods.

V.d. Palm teekent aan, Bijbel voor de jeugd IV, 214 dat Aärons staf waarschijnlijk een amandeltak is geweest; doch met deze natuurlijke verklaring van het hier als wonder verhaalde hebben wij ons verder niet op te houden, evenmin met het onderzoek naar de geloofwaardigheid van deze geheele overlevering. Zij heeft kennelijk het doel den voorrang van Aärons stamhuis als priesterlijk geslacht te bevestigen.

Maar de uitdrukking ook Hebr. 9 vs. 4 voorkomende wordt (afgezien van zijne bijzondere beteekenis in het oud verhaal) voor ons volk het zinnebeeld van rijken en plotselingen bloei, zooals de lente aanschouwen doet, van onverwachte weelderige bloemenpracht. Zoo zegt b.v.b. Tiele in zijn schoon loflied op de bloemen, in den Chr. volksalmanak 1862 voorkomende onder den titel prachtiger dan Salomo:

in grillige verscheidenheid

zijn zij (de bloemen) den bloemhof door verspreid

op Aäronsstaf gelijkend.



Boissevain Gids juni ’73, bl. 560 gebruikt het beeld goed maar vergist zich in de vermelding der gelegenheid als hij schrijft “in de lente als de zon op millioenen en millioenen struiken en boomen het wonder herhaalt van Aäronsstaf die in geurende bloesems ontbotte om het ongeloof van Pharao te beschamen.” Hij verwart den liefelijken amandelbloesem met de afzichtelijke en vernielende slang waarin volgens Exod. 7 vs. 10 eens in tegenwoordigheid van Pharao Aäronsstaf was veranderd.

< >