Dodelijk vergiftige stof uit de groep der belladonna-alkaloïden.
We gaan eerst weer terug naar de Griekse mythologie. Aan de wieg der mensheid stonden de drie schikgodinnen; zij beschikten over ’s mensen lot. Het waren Clotho, Lachesis en Atropos. Samen lieten ze de Moiren, van het Gr. moira = aandeel in het geluk. Het Latijn spreekt van de Parcae, vernederlandst tot Farcen. Ieder van deze drie had een taak: Clotho (= de Spinster) spon de levensdraad, Lachesis (= de Toedeelster) wond er goed en kwaad in, ten slotte was er Atropos (= de Onafwendbare, het woord is gevormd met de zg. privatieve a-), die de levensdraad doorknipte op het stervensmoment. De dood was onafwendbaar, zelfs de oppergod Zeus kon daar niets aan veranderen. De schikgodinnen personifiëren op deze wijze bijzonder beeldend verleden, heden en toekomst. Omdat zo totaal onbekend is hoe de levensloop zal zijn, maar men van één ding zeker is: de dood, spreekt men schertsend wel van de Schrikgodinnen.
Het dodelijk vergif atropine komt voor in een aantal planten die behoren tot de familie der Solanaceeën (nachtschaden), met name in de wolfskers, de doornappel en het bilzenkruid. Hel is de bekende Zweedse botanicus Carolus Linnaeus (1707-1778) geweest die het vergif uit de wolfskers naar de schikgodin Atropos ‘atropa belladonna’ noemde. Het woord ‘belladonna’ dankt de stof aan de pupilverwijdende werking, hetgeen vooral bij vrouwen hun aantrekkelijkheid verhoogt. Vandaar dat toneelspeelsters en prostituees er gebruik van maken (maakten?).
Tot slot nog: de schikgodinnen schreven na het werk van Atropos ’s mensen lotgevallen op in het Noodlotsboek. De schikgodinnen worden in de beeldende kunst altijd voorgesteld als oude vrouwen.