Bijbelse encyclopedie

Prof. dr. F.W. Grosheide (1950)

Gepubliceerd op 17-04-2025

VOGELWERELD

betekenis & definitie

Palestina kan bogen op een rijke v., rijker dan Nederland. Volgens inmiddels alweer enigszins verouderde gegevens zouden niet minder dan 413 soorten en ondersoorten daar voorkomen.

Dat brengt de ligging, het klimaat en de bodem van het land mede. Het heeft de zee aan de W.zijde en ligt in een der grote vogeltrekwegen. Het meer Z.lijke klimaat, de droge zomer en de natte winter met weinig vorst schept echter andere verhoudingen dan in Nederland. Veel trekvogels uit Midden- en O.-Europa zijn daar wintergasten, die in het voorjaar wegtrekken om te broeden en hun jongen te verzorgen. Waarschijnlijk speelt de hete zomer en de betrekkelijk korte zomerdag hierbij een rol. Ook zijn er tal van doortrekkers, die in najaar en voorjaar enige tijd in het land doorbrengen. Het aantal standvogels is vrij groot, terwijl er ook verscheidene zomergasten zijn. De verschillende groepen worden als volgt aangegeven: 143 standvogels, 58 zomergasten, 67 wintergasten, waarbij dan de ondersoorten en de doortrekkers nog gevoegd dienen te worden. In verschillende opzichten is Palestina gunstig voor vogels, in andere weer ongunstig. De watervoorziening is in de zomer moeilijk, daar dan de wadi’s vrijwel uitgedroogd zijn en badgelegenheid dus in tal van streken ontbreekt. Woestijngebieden zijn ook ongunstig, zodat in het Z. des lands weinig vogels te vinden zijn. Ook het gebied van de Dode Zee is, met uitzondering van roofvogels, vogelarm. Een dorado voor de vogels is de Jordaanvlakte: water en veel struikgewas. Zo vinden ook bij het Meer van Gennésareth en het Hulémeer vooral water- en moerasvogels prachtige verblijfplaatsen. Er is veel gelegenheid voor holenbroeders in de rotsspleten, terwijl ook de kalkbodem uitnemende gelegenheid biedt voor grondbroeders. De vele plaatsen, waar de landbouw minder intensief wordt beoefend en struiken en bomen op en langs de akkers aanwezig zijn, bevorderen het verblijf der vogels. De rijkdom aan „doornen en distelen” schept tal van schuilplaatsen, speciaal voor de kleinere zangvogels. Zaadeters vinden zowel op de akkers als in de zaden der vele wilde planten overvloedig voedsel. — Begrijpelijkerwijze wijdt de Bijbel ook aandacht aan de vogels en hun levenswijze. De schepping der vogels op de 5e dag wordt vermeld (Gen. 1 : 20), ze worden onderscheiden in rein en onrein (Lev. 11 en Deut. 14) en van hun gewoonten wordt telkens melding gemaakt, om die als beeld te gebruiken. De zorg voor de jongen (Deut. 32 : 11; Jes. 31 : 5; Matt. 23 : 37), de van het nest verdreven vogel (Jes. 10 : 14; 16 : 2; Spr. 27 : 8) en de rustig op haar nest zittende vogel (Ez. 17 : 23; 31 : 6; Ps. 84 : 4 enz.) worden als beeld vermeld. Ook het trekken der vogels is in de Bijbel bekend (Hoogl. 2 : 11—12; Jer. 8 : 7). In Israël werd pluimvee practisch niet gehouden, alleen na de ballingschap worden kippen genoemd (Matt. 23 : 37; Luc. 13 : 34; Matt. 26 : 75 enz.). Wel werd er wildbraad van vogels gegeten (Neh. 5 : 18) en is telkens van vogelvangst in de Bijbel sprake (Spr. 1 : 17; Ps. 124 : 7; Jer. 5 : 27 enz.). Men had ook aandacht voor de zangvogels (Ps. 104 : 12), die misschien ook wel als kooivogel gehouden werden (Job 40 : 24; Matt. 10 : 29). Vooral van de duiven, die zo algemeen waren, wordt herhaaldelijk melding gemaakt (Ps. 68 : 14; Hoogl. 1 : 15 enz). Zie verder de verschillende soorten.

< >