Bijbelse encyclopedie

Prof. dr. F.W. Grosheide (1950)

Gepubliceerd op 17-04-2025

TOLLENAAR

betekenis & definitie

is in het N.T. de naam van de Jood, die van de Rom. belastingadministratie de inning van een deel van de belastingheffing had gepacht. De Romeinen hieven in de provincies meest indirecte belastingen aan de grenzen van landschappen of steden, en verpachtten de inning aan inheemsen, in dit geval aan Joden.

Zulk een Jood moest dan proberen door zijn landgenoten zware lasten op te leggen, aan behoorlijke verdiensten te komen. Het spreekt van zelf, dat de Joden, die om zichzelf te verrijken zich in dienst stelden van de vreemde overheerser ten nadele van hun volk, bij hun landgenoten in verachting stonden. Zij werden op één lijn gesteld met openbare zondaren, Matt. 9 : 10 enz. Jezus heeft ook de t. het evangelie gebracht en sommigen uit hen hebben het evangelie beter aanvaard dan de Joden in het algemeen en gaan nu de Joden voor, Matt. 21 : 31, 32. Een der klachten, die de Farizeën tegen Jezus inbrachten, was, dat Hij met t. omging, Matt. 9 : 11. Hij is niet gekomen om rechtvaardigen, doch om zondaars tot bekering te roepen, Matt. 9 : 13. Maar Jezus bleef zich over de t. erbarmen. Eén van hen, Levi of Mattheus, werd onder de apostelen opgenomen. Een andere, Zacheus, zalig gesproken, Luc. 19 : 9. En in de gelijkenis van de Farizeër en de t., Luc. 18 : 4, is de t. de begenadigde.

< >