De Syrische S. (Struthio syriacus) is tegenwoordig in Palestina practisch uitgestorven. Omstreeks 1880 was hij nog algemeen in de Syrische woestijn en waarschijnlijk ook in het uiterste Z. van het land.
Men mag aannemen, dat zijn verspreidingsgebied in Azië vroeger veel groter geweest is dan tegenwoordig. Hij komt thans nog voor in de onbewoonde streken van het Eufraat-gebied (Jes. 13 : 21), in bepaalde delen van Arabië en in Z.-Perzië.Hij verschilt in vele opzichten van de Afrikaanse soort en geldt als de beste van de wilde rassen met uitnemende vederkwaliteiten. Plantaardig voedsel vormt wel het hoofdbestanddeel van het voedsel der struisvogels, maar hij is toch niet uitsluitend plantenetend. Allerlei insecten en vooral kleine gewervelde dieren zoals hagedissen, jonge vogels en woestijnratten worden met graagte gegeten. Alles, wat niet aard- en spijkervast is, wordt met de snavel losgehakt en verhuist naar zijn maag, speciaal wat glimmend en blinkend is. De Talmoed noemt dan ook stukken glas als voedsel voor de struisen. Een dergelijk dier is natuurlijk onrein en het verslinden van dierlijke prooi stempelt hem tot roofvogel, Lev. 11 : 16. Hij is een bewoner der woeste en verwoeste streken, Jes. 13 : 21; 34 : 13; 43 : 20; Jer. 50 : 39, een metgezel van jakhalzen. In eigenlijke zandwoestijnen kunnen zij niet leven, daar zij voor een belangrijk deel op plantenvoedsel aangewezen zijn. In de woestijngordel vindt men ze alleen in streken, waar tenminste nog enige plantengroei is; geheel onbegroeide streken vertonen wel hun sporen, maar slechts als doortrekkend op zoek naar voedsel. Een uitvoerige beschrijving van de s. biedt Job 39 : 16—21. Dat struisen, speciaal de struishennen, soms hun jongen doden, wordt bevestigd door Klaagl. 4 ; 3b, terwijl Micha 1 : 8 de aandacht vestigt op het geluid der dieren. Nog niet volwassen s. uiten een doordringende, klagende roep. De hanen „brommen”, d.w.z. ze brengen een merkwaardige zachte murmelende toon voort, vooral in de paartijd. Zowel hennen als hanen kunnen toornig sissen, in angst een soort dof gegorgel laten horen, terwijl een korte, scherpe schreeuw als waarschuwingsroep dient.