Bijbelse encyclopedie

Prof. dr. F.W. Grosheide (1950)

Gepubliceerd op 17-04-2025

PINKSTERFEEST

betekenis & definitie

Het P. of feest der weken was het tweede grote jaarlijkse feest. Het viel op de 50e dag, 7 volle weken van dat de sikkel voor het eerst in het staande koren geslagen werd, Deut. 16 : 9.

Men telde deze dag van de 2e dag van het Paasfeest af, d. i. van de dag, waarop de garve van het beweegoffer van de eerstelingen van de gerste-oogst gebracht werd, Lev. 23 : 15. De naam Pinksteren komt van het Griekse woord hè pentekostè = de 50e, nl. dag, Hand. 2 : 1. In het tegenwoordige Jodendom is de Omertelling (omer = garve) nog in gebruik. De voorschriften voor het P. vinden wij Ex. 23 : 16; 34 : 22; Lev. 23 : 15—21; Num. 28 : 26—31; Deut. 16 : 9—12. Er mocht op die dag geen slaafs werk worden verricht, wèl mocht er eten worden gekookt, een heilige samenkomst moest worden uitgeroepen en een feestoffer moest worden gebracht, Num. 28 : 27—31. Voorts moest aan Jahwe worden geofferd een nieuw spijsoffer, nl. twee beweegbroden van twee tienden (nl. ²/₁₀ efa) gries, gezuurd, als proeve van het dagelijkse brood. Het waren de eerstelingen van de tarweoogst voor Jahwe. Als brandoffer moesten aan Jahwe worden geofferd 7 gave eenjarige schapen, 1 jonge stier en 2 rammen, met het daarbij behorende spijs- en plengoffer. Voorts nog een geitebok ten zondoffer en 2 eenjarige schapen ten vredeoffer. Die schapen werden, evenals de broden, voor Jahwe bewogen, en vielen aan de priesters ten deel.Het P. was een dankdag voor de oogst. Vandaar, dat het ook heette: „feest der eerstelingen” en „oogstfeest”. Het duurde slechts één dag. Vrijwillige vredeoffers werden gebracht. De latere Joden hebben het ook beschouwd als een feest ter gedachtenis aan de wetgeving op de Sinai, zie Ex. 19 : 1 v. Maar deze beschouwing schijnt niet eerder te zijn opgekomen dan ± 100 n. C., dus na de verwoesting van Jeruzalem. Doch het is niet onmogelijk, dat Deut. 16 : 12 de aanleiding geweest is tot het denken aan de wet van Jahwe en aan de verbondssluiting op de Sinai. Vgl. over de vervulling van het P. als oogstfeest Hand. 2, uit welk hoofdstuk tevens blijkt, dat het veel pelgrims naar Jeruzalem trok.

Hand. 2 vermeldt uitdrukkelijk, dat de uitstorting van de H. Geest plaats had, toen de gemeente bijeen was om het P. te vieren. Daaruit mag worden afgeleid, dat het niet toevallig was, dat de Geest kwam op de Pinksterdag, evenmin als het toevallig was, dat Jezus stierf op het Paasfeest en opstond op de eerste dag der week. Later werd door de Joden het P. het feest, waarop de wetgeving van Mozes werd herdacht. In de tijd van het N.T. zal dit nog niet het geval zijn geweest en we moeten het neerdalen van de Geest verbinden met het P. als oogstfeest. Het P. is het feest van de volheid, de garven van de laatste oogst moesten dan de Here worden toegebracht. De Geest komt, dat is het laatste centrale heilsfeit vóór Jezus’ wederkomst. De Geest maakt af, wat Jezus heeft gedaan, men kan ook zeggen, zet het voort, woont in de gemeente, verbindt haar steeds met de verheerlijkte Heiland en zo zal het blijven, totdat Hij wederkomt. De uitstorting des Geestes ging gepaard met machtige verschijnselen, met grote wonderen. Dat was noodzakelijk, omdat de Geest zelf en ook Zijn werk onzichtbaar zijn. De geweldige wind doet denken aan het feit, dat in het Hebr. en Grieks één en hetzelfde woord adem (wind) en geest kan betekenen. Het vuur herinnert aan het woord van de Doper over het dopen met vuur, Matt. 3 : 11. Het spreken in tongen is het wonderbare verschijnsel, dat alle aanwezigen op een bepaalde wondere wijze spreken en dat ook verstaan, de z.g. glossolalie. Men moet niet denken aan een in staat stellen om in allerlei vreemde talen te spreken, dat zou geen zin hebben, daar alle aanwezigen Aramees en (of) Grieks hebben gesproken en verstaan. Wel duidt dit spreken en verstaan van één door allen gesproken taal de eenheid der gemeente door de Geest aan. Volgens sommigen hebben de apostelen paradijstaal, de oorspronkelijke menselijke taal gesproken. Dit is mogelijk, doch niet uit de Schrift te bewijzen. De uitstorting van de Geest heeft zich niet herhaald. Wat we Hand. 4 : 31 lezen, draagt een ander karakter. Daar wordt van Godswege het bewijs geleverd, dat de Geest naar Jezus’ belofte Joh. 14 : 15, 16, in de gemeente blijft wonen. Zo zien we ook, dat telkens, als een nieuwe kring voor het evangelie is gewonnen, de tekenen des Geestes zich openbaren om aan te tonen, dat de Geest ook in die kring is komen wonen. Zo de Samaritanen, Hand. 8 : 17, de heidenen, Hand. 10 : 44, de discipelen van Johannes, Hand. 19 : 6.

Wanneer verder in het N.T. van het P. wordt gesproken, Hand. 20 : 16; 1 Cor. 16 : 8, is het Joodse feest bedoeld. Ons is niet bekend, dat de oudste Christenen op dit feest de uitstorting van de H. Geest hebben herdacht.

De betekenis van het P. is zeer moeilijk te omschrijven. Misschien is het het beste te zeggen, dat de Geest, die vroeger in de individuele gelovigen werkte, nu werkt in en van uit de gemeente.

< >