Het doel van de opvoeding in Israël is van religieuze aard, Gen. 18 : 19; Ex. 10 : 2; 12 : 26, 27; 13 : 8, 14, 15; Deut. 4 : 9; 6 : 6, 7, 20—25. De Israëlietische ouders moeten hun kinderen opvoeden tot personen, die Jahwe vrezen, Hem verheerlijken.
Het inwijden in maatschappelijke bekwaamheden moet aan het o. in de wet ondergeschikt zijn.Vooral het o. in de geschiedenis van Israël werd door God bevolen. Toch was er lange tijd geen bepaald instituut voor het o.; het was huisonderwijs. Scholen komen pas na de ballingschap voor en dan aanvankelijk alleen in de steden. De vader zorgde voor de opvoeding en het o. van de zoon, wanneer deze groter werd. De voedstervader, van wie sprake is Num. 11 : 12; 2 Kon. 10 : 1, 5; Jes. 49 : 23, was een persoon, die waarschijnlijk les gaf in schrijven, lezen, terwijl dan de vader het religieuze deel der opvoeding behartigde. Zo is men misschien langzamerhand bij de school terechtgekomen. Profetenscholen, in de zin van scholen ter opleiding van profeten, komen in de Schrift niet voor. De priesters en de Levieten waren meer, wat hun onderwijs betreft, Schrift- en rechtsgeleerden dan onderwijzers der jeugd. Het boek der Spreuken bevat veel raadgevingen van opvoedkundige aard. Ten tijde van Jezus’ omwandeling op aarde treffen wij voor oudere personen het o. der rabbijnen aan, Luc. 2 : 46; Hand. 22 : 3. Dezen gaven in Jeruzalem, behalve, zoals elders, in lokalen, ook in de voorhof van de tempel les. Het O.T. doet de invloed der moeder op de opvoeding uitkomen door bij de koningen van Juda de naam van hun moeder te vermelden; zie ook Spr. 6 : 20; 31 ; 2; 2 Tim. 1 : 5; 3 : 15. Mozes zal in Egypte het o. genoten hebben, dat door priesters gegeven werd aan kinderen van de aanzienlijke Egyptische geslachten, en dat omvatte theologie, sterrenkunde, medicijnen, wiskunde en andere vakken, zie Hand. 7 : 21, 22. In Babylonië en Assyrië gaven de schrijvers les in de schrijfkunst. Ook de priesters waren daar zeer in de wetenschappen ingewijd en konden anderen leiden. De rekenkunst werd daar eveneens onderwezen. Over het algemeen moet men over de ontwikkeling van de volken van het oude nabije Oosten niet te gering denken en het o. niet te laag aanslaan. Terecht wordt, wat Israël betreft, verwezen naar Richt. 8 : 14. Zie b.v. Ir R. J. Forbes, Wetenschap en Techniek in de Oudheid, 1945.