Bijbelse encyclopedie

Prof. dr. F.W. Grosheide (1950)

Gepubliceerd op 17-04-2025

HONING

betekenis & definitie

Het Hebr. kent voor h. slechts één woord: dĕbăsj. In vele gevallen (Richt. 14 : 8; 1 Sam. 14 : 25; Hoogl. 4 : 11; 6 : 1; Ps. 19 : 1) is dit blijkens de samenhang in de tekst bijenh.

In andere gevallen is het uit de tekst niet af te leiden, maar het staat op grond van andere gegevens toch wel vast, dat de Bijbel geen andere h. kent dan die van de bijen. De h. had in oude tijden in Palestina grotebetekenis, daar hij moest dienen in de plaats van suiker, die als suikerriet pas bekend is in de 7e eeuw n. C. Allereerst werd de h. dus uitgeperst gegeten, Richt. 14 : 9; 1 Kon. 14 : 3, maar ook wel met de raat, Hoogl. 5 : 1; Luc. 24 : 42. In enkele Schriftplaatsen is sprake van „honingzeem” al of niet in combinatie met h. (Ps. 19 : 1; Spr. 5 : 3; 24 : 13; 27 : 7; Hoogl. 4 : 11). De betekenis staat niet vast. Verschillende mogelijkheden zijn er:

1. de h. in de raat;
2. lekh.;
3. tweede kwaliteit h.;
4. synoniem met h.raat;
5. tezamen genoemd met h. betekent het de zuiverste, edelste h.

In later tijden kende men in Palestina ook andere h.soorten. De voornaamste was de „druivenh.”, een steenhard product, verkregen door indikking van druivensap. Het is lange tijd een belangrijk exportartikel geweest: voor 200 jaar werden jaarlijks nog 300 kameellasten druivenh. naar Egypte uitgevoerd. Minder belangrijk was de h. verkregen uit het vruchtvlees van de dadelpalm en van de Johannesbroodboom. Zie ook Bij.

< >