Bijbelse encyclopedie

Prof. dr. F.W. Grosheide (1950)

Gepubliceerd op 17-04-2025

HEBREEUWS

betekenis & definitie

Het overgrote deel van het O.T. is geschreven in het H., dat gedurende vele eeuwen de spreek- en schrijftaal der Israëlieten was. Enkele gedeelten van het O.T. zijn geschreven in het Aramees.

Zie Aramees.De naam H. voor de taal, waarin het toch grotendeels geschreven is, komt in het gehele O.T. niet voor. Wel is daarin sprake van „de taal van Kanaän” (Jes. 19 : 18) en van het Judees (2 Kon. 18 : 26, 28; Jes. 36 : 11, 13, Neh. 13 : 24). De naam H. voor de taal der oude Israëlieten komt het eerst voor in de proloog van de Griekse vertaling van Jezus Sirach, daarna bij Flavius Josephus. Wanneer er echter in het N.T. gesproken wordt over het H., dan is het Aramees bedoeld, zie Marc. 5 : 41 Joh. 5 : 2; 19 ; 13, 17, 20, Hand. 21 : 40; 22 : 2; 26 : 14, Openb. 9 : 11.

Het H. behoort tot de Semietische talen en wel tot het NW.-Semietisch. Dit NW.-Semietisch kan men verdelen in 2 groepen:

a. het Kanaänees,
b. het Aramees.

Het Kanaänees of Kanaänietisch kan men onderscheiden in:

1. Oegarietisch (de taal, ontdekt door de opgravingen te Ras Sjamra);
2. Oudkanaänese glossen en Kanaänismen in de Amarnabrieven.
3. Phoenicisch, later voortgezet in Punisch.
4. Moabietisch (de bekende steen van koning Mesa).
5. Hebreeuws.

Sommigen gaan zelfs zo ver, om niet van afzonderlijke talen te spreken, maar van dialecten van het Kanaänees. Doch daarvoor zijn de verschillen toch wel te groot. Reeds bij zijn komst in Kanaän zal Abram daar een bepaalde vorm van het Kanaänees hebben aangetroffen. Misschien sprak hij reeds een W.-Semietisch dialect. Zie Aramees. Men meent wel eens, dat het H. ontstaan is door een samensmelting van dit dialect met het Kanaänees der inwoners van Kanaän, terwijl dan ook het Akkadisch grote invloed op het ontstaan ervan oefende. Hoe dit ook zij, in elk geval zullen de aartsvaders en de Israëlieten de Hebr. taal zich in Kanaän hebben eigen gemaakt, zodat bij het vertrek naar Egypte deze door Jakob en de zijnen gesproken werd. — Wij kennen het oude H. uit het O.T., maar ook uit het Siloah-inschrift, dat gevonden werd in 1880 en dat afkomstig is uit de tijd van koning Hizkia. Vervolgens is er in Gezer in 1908 gevonden de z.g. landbouwkalender, die afkomstig is uit de tijd van ± 900 v. C. Dan heeft men een groot gedeelte van de Hebr. tekst van de Spreuken van Jezus Sirach, enige munten uit de tijd der Hasmoneën, enige zegels, scherven en stenen. Onze voornaamste bron van kennis van het oude H. is en blijft het O.T. Dit nu is ons weliswaar in de vocalisatie en met de accentuatie der z.g. Masoreten overgeleverd, maar dat neemt niet weg, dat men vooral in de 20e eeuw hoe langer hoe voorzichtiger geworden is met het maken van gissingen bij een moeilijke lezing van deze Masoretische tekst. Zij, die aanvaarden, dat het H. een „mengtaal” is, waarop invloeden van verschillende andere Semietische talen hebben ingewerkt, wijzen er op, dat veel duistere vormen uit die andere talen kunnen worden verklaard. Door de St.Vert. zijn wij aan zeer veel Hebr. uitdrukkingen en constructies (vgl. b.v. de uitdrukking: „en het geschiedde, dat”; „de dood sterven”; het veelvuldig gebruik van „zie” enz.) gewend. De moeilijkheid van het H. zit voor de beginner in het feit, dat het een Semietische taal is en daarvan in zijn structuur alle kenmerken vertoont. Sloeg men vroeger ter verklaring van Hebr. woorden en vormen het oog naar het Arabisch, tegenwoordig grijpt men terug naar het z.g. „Oer-Semietisch”, een niet bestaande, maar toch als werkhypothese zeer goed te hanteren grootheid.

Vooral in en na de Babylonische ballingschap is het H. hoe langer hoe meer door het Aramees verdrongen. Het was op het laatst, ook

in de tijd van Jezus, de heilige taal, die slechts bij de godsdienstoefeningen gebruikt werd. Zie Aramees. De Joodse geleerden hielden het echter nog in gebruik, zodat de Misjna (± 200 n. C.) is geschreven in een H., dat sterk de invloed van het Aramees had ondergaan, het z.g. Nieuwh. De rabbijnen bleven zich van dit H. bedienen in hun wetenschappelijke werken. En tegenwoordig heeft men onder invloed van het Zionisme weer een opleving van het H., wil men van het Nieuwh., dat m.n. in Palestina hoe langer hoe meer gebruikt wordt. Een dichter als Bialik, geleerden als Buber en Torczyner, om slechts enkelen te noemen, schrijven in deze taal belangrijke werken. Dit Nieuwh. is als officiële spreektaal in Palestina erkend. Men mag dus niet meer van het H. als van een dode taal spreken, al bestaan er tussen het H. van het O.T.en het Nieuwh. belangrijke verschillen.

< >