Het Hebr. woord sā‘īr, dat in het O.T. voorkomt en wel Lev. 17 : 7; 2 Kron. 11 : 15, Jes. 13 : 21; 34 : 14, wordt door St.Vert. weergegeven door: duivelen, in Jes. 34 : 14: duivel. N.B.Gen. zet overal (ook in Jes. 34 : 14): veldgeesten.
Het woord sā‘īr betekent „de harige” en betekent ook: bok. Op bovengenoemde plaatsen ziet het op demonen, die men zich als lijkende op bokken zal hebben voorgesteld. De Israëlieten hebben aan deze wezens geofferd, waarschijnlijk onder Egyptische invloed; vgl. ook Joz. 24 : 14, 23, Ez. 20 : 7v.; 23 : 3, 8, 19 v., 27. Men heeft ter vergelijking weleens gewezen op het geloof aan z.g. djinns bij de Arabieren. Deze demonen of boze geesten huizen in de woestijnen. — Het Hebr. woord sjēd komt in het meerv. voor Deut. 32 : 17, Ps. 106 : 37. St.Vert. heeft op deze plaatsen: duivelen. Nieuwe vert.: boze geesten. LXX: daimonia. Men brengt het woord meestal in verband met het Assyr. sjēdu, de naam voor de grote stierbeelden, die als beschermgoden aan de ingang van de Assyrische tempels en paleizen staan. Ook is sjēdu de naam voor verderfelijke goden, demonen. Men heeft het woord afgeleid van een stam sjdd, die in Qal betekent: krachtig zijn. Ook van een stam die, evenals Arab. sāda, betekenen zou: heer zijn. Köhler brengt sjēd in verband met de Arab. stam sōd, waarvan de 9e vorm betekent: „zwart zijn”. Hij vertaalt de sjēdīm door de zwarten, de griezeligen.In het N.T. is herhaaldelijk sprake van de d. Hij wordt soms door het Hebr. woord satan, soms door het Griekse diabolos, d. i. lasteraar, aangeduid. De satan is als goede engel door God geschapen, is dus een geest, doch is in de waarheid niet staande gebleven en nu de vader der leugenen, de mensenmoorder van den beginne, Matt. 4 : 1 v.; Joh. 8 : 44; Jud. : 6 v. De satan is het hoofd van een rijk en hij heeft vele boze geesten onder zich. Hij werkt bij de toelating Gods, is sinds de val in zonde van het menselijk geslacht de overste dezer wereld. Hij keert zich in het bijzonder tegen het werk van Christus, die gekomen is om hem zijn macht te ontnemen en die hem overwonnen heeft, 1 Joh. 3 : 8. Niettegenstaande dat, kan de satan nog een tijdlang werken, Openb. 20 : 1 v., doch in het einde wordt de duivel geworpen in de hel. De satan beschikt over alle mensen van nature, doch de door Christus vrijgemaakten zijn aan zijn macht onttrokken, Col. 1 : 13.