Bijna altijd komt in de H. Schrift het woord d. in het meervoud voor en dan in combinatie met doornen.
Deze twee groepen planten worden dan ook niet scherp uit elkaar gehouden en het is moeilijk te bepalen, wat een „d.” en wat een „doorn” is. Ook het bepalen der afzonderlijke soorten is zeer moeilijk, daar er een groot aantal woorden zijn, die in de St. Vert. door d. worden weergegeven. Vele soorten zijn als akkeronkruid bekend, terwijl in de herfst de Vlakte van Saron een eindeloze distelzee is.Enkele bekende soorten zijn:
1. Carthamus glaucus, de Wilde Saffloer, een algemene d.soort met betrekkelijk dunne stengels en smalle, met stekels bezette bladeren.
2. Centaurea pallescens, een Korenbloemsoort, dus eigenlijk geen d. De bladeren zijn zacht, maar de bloemhoofdjes, die uit gele of lila bloemen bestaan, zijn rondom met stekels omgeven.
3. Echinops viscosus, een prachtige kogeld. met paarse bloemen, die overal groeit.
4. Notabasis syriaca met witgeaderde bladeren en rode bloemen.
5. Silybum marianum, de Maria-d., opvallend door de geweldig grote, eveneens wit geaderde bladeren. De betrekkelijk kleine lila bloemhoofdjes zijn door zeer grote stekels omgeven.
6. Cynara syriaca, de Artisjok, de koningin der d., die vooral in de vlakten te vinden is. De plant wordt tot 2 m. hoog, draagt 30—50 cm lange bladeren en purperen bloemhoofdjes. In de herfst sterft zij, maar is zo stevig van bouw, dat zij nog lange tijd rechtop blijft staan. — Zie ook Doorn.