Een b. is een stromend water, kleiner dan een rivier. Omdat Palestina droge zomers heeft, Ps. 32 : 4, zal de b. door verdamping in de zomer uitdrogen; de dalkommen der beekjes gelijken dan steenbeddingen van grijswitte kalksteen en kiezel.
Het zijn wateren die niet bestendig zijn, Jer. 15 : 18. Daarom is de b. in de Bijbel het beeld van de trouweloosheid, Job 6 : 15—20. Als bij plasregen plotseling het dal vol water komt, sleurt de b. alles mee; zulk een gevaar schetst de Psalmist: beken Belials verschrikten mij, Ps. 18 : 5. Het stromende water van de winterregen schuurt de voortrollende steenblokken, Job 14 : 19. Op de bodem van de b.bedding woorden vlakke steentjes dakpansgewijze over elkaar geschoven; dit zijn schuif stenen; David zocht zulke gladde stenen uit de b., 1 Sam. 17 : 40. Soms wordt gesproken van een sterke b., bijv. Am. 5 : 24; misschien mag hier gedacht worden aan een stroom, die ook ’s zomers water heeft. Maar voor „rivier” heeft het Hebr. een ander woord. Zie verder onder de verschillende in de Bijbel genoemde namen.