Gen. 8 : 4; 2 Kon. 19 : 37; Jes. 37 : 38; Jer. 51 : 29, is wel het land Oerartoe van de spijkeropschriften, het land Armenië aan de Araxes. In de dagen van Jeremia is er een koninkrijk A., in één adem genoemd met Minni en Askenaz, Jer. 51 : 27.
De zonen van Sanherib vluchtten na de moord op hun vader naar het land A., 2 Kon. 19 : 37. Hier is dus sprake van een landstreek; A. is eigenlijk de naam van een land, en niet van een berg; de ark rustte op één van de bergen van A., Gen. 8 : 4. Maar volgens Böhl wordt er ook in Assyrische inscripties gewag gemaakt van een berg A. (Arardi, in de Annalen van Assoernazirpal). Thans is de naam A. verbonden aan de hoogste top van het Armeense bergland (5156 m). Echter is er geen aanwijzing, dat op deze berg de ark zou hebben vastgezeten. Curieus is (volgens ’t blad „Christ et France” 1 Juni 1940) dat de Amer. prof. James Stoneass in 1932 op de Soerawa Dagh op een hoogte van 2870 m onder een bedekking van kalkhoudend gesteente een verzameling van stukken hout vond, die wat de vorm betreft, deden denken aan de kiel van een schip. Het hout had een groene kleur en toonde volgens het bericht duidelijk sporen van bewerking, m.n. van de hamerslagen. Het is een landstreek, waar de ark van Noach kan geweest zijn; hoewel de Soerana Dagh 150 km ten Z. van de Grote Ararat, ten W. van het Oermia meer ligt.Evenwel moet men ook bedenken, dat de naam A. aan de berg door Europeanen gegeven is en niet de pretentie kan hebben, dat daar de ark heeft gerust, zoals de Armeense monniken willen doen geloven. Een nieuwe expeditie naar de vermeende resten van de ark is in voorbereiding.