Wat is de betekenis van zode, zo, zooi?

2025-07-24
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

zode, zo, zooi

I. v. zooien, zooitje, zootje (verwant met zieden: 1 wat gekookt wordt of is, kooksel; 2 menigte; hoeveelheid, meestal ong.): 1. een zo vis; 2. een zooi mensen, een hele boel; min. dat was daar een zooi of zooitje, een rommel, troep; rotzooi, plat. II. zode, v. zoden, zootje (afgestoken stuk gras, graszode): zegsw. zie dijk.

Gerelateerde zoekopdrachten