Zijne (of de) piek schuren
D.i. vluchten, deserteeren; syn. zijn kwast schuren (Spaan, 61; 162; Ndl. Wdb. VIII, 723; vgl. Gew. Weeuw. III, 27: Zyschuerden haerpiek, en veranderden van quartier; Paffenrode, 100; Spaan, 165; Halma, 503: Zijne piek schuuren, se tirerle nerf, gagneraupied; Sewel, 637: Zyn piek schuuren en doorgaan, to take to one's heels, to run away, Tuinm...