Wat is de betekenis van Wis, twijg?

2025-07-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Wis, twijg

v. (-sen), 1. teen, twijg ; — (spr.) zulke boom, zulke wis, de zoon aardt naar de vader ; 2. zoveel (hout) als men met een wis kan samenbinden, bos; — handvol, kleine bundel: een wis stro ; 3. (Zuidn.) tuchtroede.