Wip
I. zn. m., het wippen; keer dat men-wipt; sprong : met een wip ivas hij bij de deur ; — meest oneig. in de uitdr. in een wip, in een ogenblik; in een wipje ben je er, het is zeer dichtbij ; II. tw., aanduiding van een vlugge, springende beweging : wip! weg was hij! III. v. (-pen), 1. in evenwicht liggende balk of...