Wijd
bn. bw. (-er, -st), 1. met grote doorsnede, ruim van opening, niet nauw : een wijde opening; een fles met. wijde hals ; de buis moet iets wijder zijn ; — (bw.) zo dat er een ruime opening is : de deur staat wijd open ; zijn ogen wijd openen ; 2. ruim, met veel ongevulde ruimte, tussenruimte : die schoenen zijn mij te wijd...