Wat is de betekenis van WIJD?

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Wijd

bn. bw. (-er, -st), 1. met grote doorsnede, ruim van opening, niet nauw : een wijde opening; een fles met. wijde hals ; de buis moet iets wijder zijn ; — (bw.) zo dat er een ruime opening is : de deur staat wijd open ; zijn ogen wijd openen ; 2. ruim, met veel ongevulde ruimte, tussenruimte : die schoenen zijn mij te wijd...

2025-07-28
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

wijd

wijd - Bijvoeglijk naamwoord 1. met een brede lip 2. met veel ongevulde ruimte 3. met een groot oppervlak 4. ver 5. heel, veelvoorkomend Kachels waren vroeger wijd verspreid voor de verwarming van huizen. wijd - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wi...

2025-07-28
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

wijd

wijd - bijvoeglijk naamwoord 1. met veel ruimte van zijkant naar zijkant ♢ de deur staat wijd open 1. de deur wijd openzetten voor iets [er alle gelegenheid voor geven] 2. gr...

2025-07-28
Nieuwe encyclopedie van Fryslân

Meindert Schroor PhH (2016)

Wijd

In toponiemen voorkomend als bestanddeel om aan te geven dat een water een relatief grote breedte had zoals de Wide Ie, Wide Moark, Wide Wimerts, Wiede Sloot, Oaster Widesloat, Wiiddraai enz. Ook werd het zelfstandig gebruikt. Dan betreft het vnl. bredere delen van een water of een na 18e-eeuws turfgraven (baggeljen) ontstaan meertje zoals het Earn...

2025-07-28
Brabants Handwoordenboek

Prof. dr. Jos Swanenberg (2015)

wijd

(bn) ver BM, HP.

2025-07-28
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Wijd

adj. & adv., wiid; zo — mogelijk open, yn ’t wiidst iepen; — en zijd, wiid en syd.

2025-07-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

wijd

bn., bw. (ruim, niet nauw; muz. het tegengestelde van eng, zie ald.; Z.-N. als bw. a) nagenoeg, verreweg, b) ver): de wijde wereld ingaan; wijd en zijd (verspreid); Z.-N. a) dat is wijd hetzelfde, b) dat dorp ligt wijd van hier.

2025-07-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

wijd

(wijt) bn. en bw. (-er, -st) 1. waarin men zich goed bewegen, roeren kan : een -e mantel; - en breed, aan alle zijden, alom. → gapen, oven, plas wereld. Syn.→ breed. 2. ruim : -e schoenen. 3. Taalk. open : een -e klinker. 4. ver verwijderd : dat dorp ligt van hier; naar - en zijd bekend, naar alle kanten, overal. Syn.→ allerwegen....

Wil je toegang tot alle 19 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-28
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Wijd

bn. en bw. (-er, -st), 1. ruim van opening, niet nauw: een fles met wijde hals; zijn ogen wijd opendoen; 2. wijde kleren dragen; een wijd uitzicht hebben; (zegsw.) de wijde wereld ingaan, naar vreemde landen trekken (om zijn geluk te zoeken); en zijd, alom; 3. (sport) bij honkbal de aanduiding dat de werper in overtreding is of het spel vertraagt...