Wat is de betekenis van weekend?

2025-07-28
Op-en-top Nederlands

Frens Bakker, Els Ruijsendaal, Paul Uljé, Dick van Zijderveld (2022)

weekend

(zelfstandig naamwoord) [alg.] weekeinde, weekeind - Na een slepend saaie werkweek snakte de raamambtenaar naar een ontspannen weekeinde. - De organisator van de popconcerten is blij dat er veel vraag is naar weekeindkaarten.

2025-07-28
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

weekend

weekend - Zelfstandignaamwoord 1. (tijdrekening) de periode van vrijdagavond tot en met zondagnacht Woordherkomst Van het Engelse #Engels|weekend. Synoniemen weekeinde, weekwisseling

2025-07-28
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

weekend

weekend - onbekend woordtype uitspraak: wiek-end 1. periode aan het eind van de week, zaterdag en zondag ♢ in het weekend heb ik tijd om uit te slapen Onbekend woordtype: wiek-end Synoniemen weekeinde

2025-07-28
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Weekend

(weekeinde) zaterdag en zondag

2025-07-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

weekend

('we:k) o. (-en, -s) werkonderbreking van vrijdagavond of zaterdagmiddag tot maandagochtend.

2025-07-28
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Weekend

[Eng.], o. (-s, -en), (ook: weekeinde), het eind, de laatste dagen van de week, van vrijdagavond of zaterdagmiddag tot zondagavond.

2025-07-28
Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

2025-07-28
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-28
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)