Wang
v. (-en), 1. zijkant van het aangezicht van de slaap tot de onderkaak, koon : bolle, blozende, ingevallen, gladde, zachte, fluwelen wangen ; tranen biggelden over haar wangen ; een kneepje in de wang ; kuiltjes in de wangen ; i 2. (bij verg.) zijwand van een dakvenster, ook b.v. van een koorbank; schild van een kloostergewelf; — (zeew....