Wat is de betekenis van vroed?

I.bn. bw. (-er, -st), (veroud.) wetende, wijs; thans nog in licht ironisch gebruik : de vroede vaderen, de regeerders, inz. het gemeentebestuur. II.bn., (Zuidn.) samentrekking van verwoed.

wijs. verstandig; wijs. Voorbeelden: Ik snapte bijvoorbeeld helemaal niet waarom de vijf dwaze maagden geen olie kregen van hun vroede vriendinnen [...]. Dat eerste kan voor een kind dat dit verhaal leert kennen uit de volledig herziene en aangevulde versie van D.A. Cramer-Schaaps Bijbelse verhalen voor jonge kinderen geen probleem z...

vroed - Bijvoeglijk naamwoord 1. verstandig, wijs

ervare, wys, versigtig.

wijs; vroedschap: stadsregering; vroede vaderen: gemeenteraad (ironisch)

adj., froed.

bn., bw.: lit. t., vero. wijs, ervaren, voorzichtig; Z.-N. boos, verwoed: vroom en vroed; de vroede vaderen, de gemeenteraad (licht ir.).

('vroet) bn. en bw. (-er. -st) ervaren en voorzichtig : vroom en -. → vader. Syn. → verstandig.

bet. oorspr. verstandig, wijs: vroede mannen, en vandaar: de vroedschap; de vroede vaderen (Gemeenteraadsleden). Zoo zei men in ’t Middelned.: „Salomon maect ons vroef’ = leert ons. „Grimbaart ga ende sijt vroet.” Ook in vroedvrouw komt het woord voor; in ’t Geldersch spreekt men van wize-moêr = wijze moede...