Wat is de betekenis van vrees, vreze?

2025-07-23
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

vrees, vreze

v. vrezen: 1. angst, schrik: men zat in grote vrees; in duizend vrezen; vrees aanjagen; vrees voor; uit vrees dat (of: voor); vrees koesteren voor; daar geen vrees voor; een ridder zonder vrees of blaam; 2. ontzag, eerbied: de vreze des Heren is het beginsel der Wijsheid.