voll
vol, volledig; gevuld, gezet; voll sein, dronken zijn; voll wie eine Unke, stomdronken; ich habe die Nase voll, ik heb er genoeg van; voll und ganz, geheel en al; den Mund etwas voll nehmen, een groot woord hebben, opsnijden; aus vollem Halse schreien luidkeels schreeuwen; aus dem vollen schöpfen, uit ruime voorraad nemen; uit ruime beurs leve...