Wat is de betekenis van Visscher?

2025-07-24
Lexicon Nederland en België

Liek Mulder (1994)

Visscher

Visscher, Hugo, Nederlands theoloog en politicus, *12.10.1864 Zwolle, +17.5.1947 Alkmaar. Visscher studeerde in Leiden; hij was de oprichter en voorman van de → Gereformeerde Bond. Van 1904-1933 was hij hoogleraar in Utrecht en van 1933-1937 in Leiden. Van 1922-1935 was Visscher lid van de Tweede Kamer voor de Antirevolutionaire Partij. Tijdens de...

2025-07-24
Encyclopedie voor Iedereen

John Kooy (1933)

Visscher

1) Roemer (1547/1620), Ned. letterkundige en koopman, bekend als rederijker; 2) A. Roemer (1584/1651), Ned. dichteres; 3) M. Tesschelschade Roemer (1594/1649), Ned. dichteres, zeer begaafd en algemeen ontwikkeld.

2025-07-24
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Visscher

1° Anna Roemers, ➝ Roemers Visscher. 2° Claes Jansz., graveur en uitgever. * Ca. 1587 te Amsterdam, † 1660 aldaar. Leerling van J. Hondius; zijn kaarten behooren tot de beste uit de 17e eeuw, zijn gravures hebben veelal groot topographisch belang. 3° Cornelis, teekenaar en graveur. * Ca. 1629 te Haarlem, † 1662 aldaar. Hij...

2025-07-24
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Visscher

1. (Roemer) Nederlands dichter, ° 1547 en † 1620 te Amsterdam, koopman aldaar wiens huis een verzamelplaats was van fijne geesten; schreef o. a. Brabbelingh (1614), een verzameling van berijmde aardigheden en epigrammen, en verder ➝ Zinnepoppen, bijschriften van zinnebeeldige plaatjes. 2. (Anna Roemer) Nederlandse dichteres, ° 1583 t...

2025-07-24
Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Visscher

Dit is de familienaam van een drietal bekende figuren uit de geschiedenis van onze Nederlandse letteren, n.l. Roemer Visscher en zijn beide dochters: Anna, de oudste, en Maria Tesselschade, de jongste. Vader Roemer (1547—1620) was graanhandelaar te Amsterdam en ijverig lid van de rederijkerskamer „In Liefde Bloeiende”. Roemer Vis...

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

VISSCHER

VISSCHER - m. (-s, -en), die vischt, die zijn bedrijf maakt van visschen en van visch verkoopen; (zeew.) een der zware balken in het dek, waardoor de mast gaat. VISSCHERTJE, o. (-s). VISCHSTER, (w. g.) v. (-s).

2025-07-24
Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Visscher

Visscher. Onder dezen naam vermelden wij: Roemer Visscher, koopman te Amsterdam en tevens een ijverig letterkundige. Hij werd aldaar geboren in 1547 en was er met zijne vrienden Coornhert en Spieghel lid der rederijkerkamer „In liefde bloeijende”, terwijl zijn huis de vergaderplaats werd van mannen als Coster, Bredero, Vondel, Hooft, Reael enz. Weg...

2025-07-24
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Visscher

Visscher, m., VISCHSTER, (w.g.), v. (-s), die vischt; die zijn bedrijf maakt van visschen en van visch verkoopen; (zeew.) mastgat, zek. balk. *-IJ, v. (-en), het visschen, vischvangst; de groote -, de haringvangst.

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-24
Zeemans woordenboek

Jacob van Lennep (1865)

Visscher

z.n.m. - Hy, die zijn kostwinning van het visschen maakt. Een Oestervisscher. Een Paerelvisscher.Spreekwijze: zie visschen.