Vaste toestand
Adjectief: vast, weerachtig, klonterachtig, klontig, klonterig, kluitachtig, kluitig, klompig, klompachtig, klompvormig, geronnen, gestold, bevroren, ijzig, onopgelost, onsmeltbaar. Werkwoord: stollen, bestollen, stremmen, runnen, rinnen, sturkelen (Zn.), samenlopen, aanharden, verdikken, aandikken, opstijven, aanstijven, verstijven,...