tram (trem)
[<Eng.], m. (-s,men), 1. openbaar vervoermiddel op rails, gewoonlijk elektrisch voortbewogen, voor personenvervoer binnen grote ste- den; ook voor interlokaal verkeer over niet te grote afstand; met de gaan; 2. lijn van genoemd vervoermiddel: welke — moet ik hebben naar het museum?; 3. tramwagen: een volle 4. weg, lijn voor dit vervoerm...