Torn
I. m. (-en), 1. het tornen (I); 2. krachtsinspanning : dat zal nog een hele torn zijn, heel wat moeite kosten ; tsa, makkers, den lesten torn gewaagd! (Staring); een zware torn, een moeilijke zaak. II. v. (-en), een aantal losgetornde of losgegane steken : een torn in een rok.