Wat is de betekenis van Tempus?

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Tempus

(Lat.), o. (tempora), (spraakk.) tijd.

2025-07-25
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

tempus

(2021) (Vlaanderen, stud.) zie citaat. • Tempus: Pauze op een cantus of zangfeest. Bij de Tempus Communis mag iedereen naar het toilet gaan. Wie tussendoor een plasje wil doen, moet daarvoor toestemming vragen aan de praeses. Dat heet Tempus Personalis. (Studenten-ABC in het Belang van Limburg, 27/11/2021)

2025-07-25
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Tempus

afk. t [Lat.] 1 tijd; 2 (taalk.) tijd van een werkwoord; tempus actum, de verleden tijd, de oude tijd; tempus abeundi, tijd om heen te gaan; tempus edax rerum, de tijd knaagt aan alles; tempus fugit, de tijd vliedt heen; fugit irreparabile tempus, de tijd vliedt onherstelbaar vo...

2025-07-25
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Tempus

tijd (van een werkwoord)

2025-07-25
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Tempus

tijd; tijdvorm van een werkwoord.

2025-07-25
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Tempus

Tempora, tijd, tijdvorm.

2025-07-25
Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Tempŭs

pŏris, n. I. a. eig., tijdsbestek, tijd, diei, Ter., anni, Caes., matutinum, Cic., saevitia temporis, van het jaargetijde (winter), Sall., hoc tempore, Cic., in tempus praesens, voorlopig, voor het ogenblik, in tempus, Ov., of ad tempus, Cic., voor een tijd, een tijdlang. b. overdr., tijd (a...

2025-07-25
Vreemde woorden in de natuurkunde en namen der chemische elementen

Prof. Dr. P.H. van Laer (1949)

Tempus

(Lat.; gen. temporis). Tijd.

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-25
Kramers woordentolk

Jacon Kramers Jz (1948)

tempus

(Lat.) m. tijd; ~ edax rerum, de tijd, die alles verslindt; ~ fugit, de tijd snelt voorbij; ~ omnia revelat, de tijd brengt alles aan het licht.