Tempus
(Lat.), o. (tempora), (spraakk.) tijd.
Marc De Coster (2020-2025)
(2021) (Vlaanderen, stud.) zie citaat. • Tempus: Pauze op een cantus of zangfeest. Bij de Tempus Communis mag iedereen naar het toilet gaan. Wie tussendoor een plasje wil doen, moet daarvoor toestemming vragen aan de praeses. Dat heet Tempus Personalis. (Studenten-ABC in het Belang van Limburg, 27/11/2021)
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)
afk. t [Lat.] 1 tijd; 2 (taalk.) tijd van een werkwoord; tempus actum, de verleden tijd, de oude tijd; tempus abeundi, tijd om heen te gaan; tempus edax rerum, de tijd knaagt aan alles; tempus fugit, de tijd vliedt heen; fugit irreparabile tempus, de tijd vliedt onherstelbaar vo...
Dr. J.F.L. Montijn (1949)
pŏris, n. I. a. eig., tijdsbestek, tijd, diei, Ter., anni, Caes., matutinum, Cic., saevitia temporis, van het jaargetijde (winter), Sall., hoc tempore, Cic., in tempus praesens, voorlopig, voor het ogenblik, in tempus, Ov., of ad tempus, Cic., voor een tijd, een tijdlang. b. overdr., tijd (a...
Prof. Dr. P.H. van Laer (1949)
Jacon Kramers Jz (1948)
(Lat.) m. tijd; ~ edax rerum, de tijd, die alles verslindt; ~ fugit, de tijd snelt voorbij; ~ omnia revelat, de tijd brengt alles aan het licht.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: