taurinus
taurínus (-a, -um), - 1. van Lat. taurus, stier: bij een stier behoorend, in eenig opzicht met een stier(enkop) overeenkomend, gehoornd als een stier. 2. van Lat. Taurīni (mv.), oude naam van een volksstam in de Povlakte; de hoofdstad was Augusta Taurinōrum, het tegenwoordige Turijn: Turijnsch.