Tak
m. (-ken), 1. uitspruitsel, arm van een boom of ander gewas : de boom verdeelt zich in takken ; groene, dorre takken. ; takjes reseda ; seringen 15cts per tak ; — (spr.) van de hak op de tak springen, telkens tot iets anders overgaan ; —buig het takje, als het nog jong is, kinderen kan men jong tot alles wennen, wat op latere leeftijd m...