Sŭpĕro
I. intr., boven zijn, vand. a. uitsteken, te voorschijn komen, superant capite et cervicibus altis, Verg. | overdr., de meerdere zijn, de overhand hebben, virtute Caes., equitatu, Nep.; de overhand behouden, zegevieren, superat sententia, Caes., tantum superantibus malis, overwegend waren, Liv. b. overvloedig in...