Strop
m. (-pen), STROPJE, o. (-s), 1. stuk touw of iets dergelijks waarvan het ene eind door een oog aan het andere eind loopt, zodat een lus ontstaat waarmee men iets kan omsnoeren; — in ’t bijz. als strik om iem. te verworgen of op te hangen: iem. tot de strop veroordelen; dat verdient de strop, moest met de galg gestraft word...